Een drieluik van ontgoocheling (1996) [i]
In deze periode rondom Pasen worden de opstandingsverhalen van het evangelie volgens Johannes (hoofdstuk 20 en 21) veelvuldig gelezen. In de nu volgende bespiegeling over deze hoofdstukken wil ik proberen uit te leggen hoe deze verhalen gelezen kunnen worden. Mijn eigen leven en mijn ervaringen als predikant voor buitenlandse (vluchteling) studenten in Nederland komen daarbij steeds ter sprake.
Met de drieslag in de titel probeer ik de drie hoofdpersonen van de opstandingsverhalen in het Johannes-evangelie te typeren: Maria van Magdala, Thomas en Petrus. Ik lees deze drie verhalen als reakties op de ervaring van totale desillusie, die volgde op de dood van Jezus. De volgelingen van Jezus hadden immers hun hoop en vertrouwen in hem gesteld. Ze hadden hoge verwachtingen van het komende Godsrijk. Een nieuw leven. Een nieuwe tijd! Hij zou de schriften vervullen. Daarbij gingen teksten resoneren, die wij plegen te lezen rond kerst en het eerste optreden van Jezus.
Hij zal licht brengen aan een volk in duisternis,
het juk van onderdrukking verbreken
de stampende laars
en de mantel in bloed gewenteld
verbranden. (vgl. Jesaja 9)
Hij is gekomen
om aan armen het goede nieuws te brengen
gevangenen loslating te verkondigen
aan blinden het gezicht
om verbrokenen heen te zenden in vrijheid.
(vgl. Jesaja 61 en Lukas 4)
De volgelingen hadden het zelf aan de lijve meegemaakt. De veranderingen waren al zichtbaar geworden in hun eigen leven en in hun gemeenschap. Torenhoge verwachtingen. De moord op Jezus betekende voor hen dan ook volledige ontgoocheling! Alles breekt hen bij de handen af. Alle hoop en verwachting vervliegt in het niets. Terug naar nergensland.
Johannes ziet drie manieren van reageren onder de mensen om hem heen. Hij portretteert deze drie houdingen in de figuren van Maria, Thomas en Petrus: de ontroostbare, de cynicus en de schuldige. Hij neemt deze ervaringen en gevoelens heel serieus. Maar er vinden ook verrassende wendingen plaats. Zo schildert hij drie ikonen van omkeer en verandering.
Ontroostbaar
Johannes begint zijn beschrijving van de ontgoocheling met het verhaal van een huilende Maria van Magdala. Ze is al vroeg -het was nog donker- naar het graf gegaan. Wanneer ze ziet dat de steen weg is, is ze totaal in de war. Eerst hebben ze Jezus vermoord en nu is zelfs zijn graf niet veilig. En zoals verwarde en innig verdrietige mensen doen, stamelt ze steeds weer dezelfde woorden tegen een ieder die het maar horen wil: “zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet waar ze hem hebben neergelegd.” (driemaal: tegen de andere discipelen, tegen de engelen en tegen de hovenier).
Maria huilt. Ze is verslagen door de gebeurtenissen. Ze is onder de indruk van het geweld. Ze is zo overweldigd door de macht van het kruis dat ze ook niets anders kan zien. Haar ogen zijn gezwollen door de vele tranen zodat ze geen andere werkelijkheid kan zien. Ze kan niet (h)erkennen dat het graf leeg is, dat er engelen zijn die vragen naar de reden waarom ze huilt, dat Jezus in de hof wandelt (vgl. Gen 3:8) Dat is ook heel begrijpelijk. Natuurlijk kan ze dat niet zien, gebukt gaande onder de macht van het geweld. Natuurlijk is het onmogelijk om in deze situatie iets anders te zien dan de verpletterende macht van het kruis. Ze is ontroostbaar.
Johannes 20: 1-18 Maria van Magdala
En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg,
terwijl het nog donker was, naar het graf en zij zag de
steen van het grafweggenomen.
IJlings kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere discipel,
dien Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben de Here weggenomen
en wij weten niet, waar zij Hem hebben neergelegd.
Petrus dan ging op weg en ook de andere discipel en zij begaven zich naar
het graf; en die twee liepen snel voort; en de andere discipel liep vooruit,
sneller dan Petrus, en kwam eerst aan het graf, en zich voor overbuigende,
zag hij de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen.
Simon petrus dan kwam ook, hem volgende, en hij ging het graf binnen
en zag de windsels liggen, maar de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was,
zag hij niet bij de windsels liggen, doch opgerold, terzijde op een andere plaats.
Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was,
naar binnen, en hij zag het en geloofde; want zij kenden de Schrift nog niet,
dat hij uit de doden moest opstaan. De dicipelen dan gingen weder naar huis.
&nbp;
En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende,
boog zij zich voorover naar het graf, en zij zag twee engelen zitten,
in witte klederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde,
waar het lichaam van Jezus gelegen had. En zij zeiden tot haar: Vrouw,
waarom weent gij Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here weggenomen hebben
en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben. Na deze woorden keerde zij
zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was. Jezus
Zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende,
dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen
hebt, zeg mij dan, waar gij hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen.
Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het
Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: meester! Jezus zeide tot haar:
Houd Mij niet vast, want ik ben nog niet opgevaren naar de Vader;
maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en
uw vader, naar mijn God en uw God.
Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de
Here had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.
Ik denk aan Mohammed uit Mauretanie die eerst een buitenlandse student was en daarna asielzoeker werd. Verteerd door heimwee naar vrouw en 2 jonge kinderen. Geschokt door de dood van 6 vrienden en familieleden. Passief omdat hij noch mag werken noch studeren. Nu na vier jaar Nederland zwaar depressief en ook agressief. Kwam laatst langs en vertelde dat hij de vluchtelingen status had gekregen. “Mooi, maar ik ben dood van binnen.”
Ik denk ook aan Augustin uit Rwanda, Abdul uit Syrie, Jessica uit India en Angela uit Roemenie. Stuk voor stuk mooie mensen die diep geraakt en ontgoocheld zijn. Samen staan we dan met Maria aan het graf. Huilend, radeloos en ontroostbaar. In de ban van de autoriteit van het kruis in ons bestaan. Innerlijk kapot gemaakt door de stampende laars en mantels in bloed gewenteld. Ontheemd en ontgoocheld.
En gelukkig zijn er dan tranen en gezwollen ogen. Hoe moeilijk is het dan om te troosten en getroost te worden. En hoe onredelijk is het dan te praten over een ander perspectief, over dat tranen het zicht vertroebelen. Hoe moeilijk om dan te ontdekken dat het graf leeg is. En te leven vanuit de omkering van het lege graf.
Cynisch
Een tweede reaktie op de ervaring van desillusie ontvangen we in de persoon van Thomas, de ongelovige. Zo zou ik hem overigens niet willen noemen. Het doet deze volgeling van Jezus geen recht. Thomas is echter zo ontnuchterd door de dood van Jezus, dat hij niet nog een keer ten onder wil gaan aan de illusie. Hij vertikt het zich nog een keer te laten misleiden.
Wanneer hij de anderen hoort zeggen: “Wij hebben de Here gezien” reageert hij ronduit cynisch: “Neem me alsjeblieft niet in de maling. We hebben lang genoeg buiten de realiteit geleefd. Praat het verhaal, dat ons overduidelijk bij de handen is afgebroken, niet goed met zwevende en “spirituele” verhalen. Vlucht niet uit deze wereld. En vooral: zo bagatelliseer je het lijden van Jezus. Je neemt het niet serieus. Ik verdom het om te geloven in opstanding als het los staat van het lijden van Jezus. Ik verdom het, tenzij ik mijn vinger kan steken in de spijkergaten in z’n handen en voeten. En mijn hand kan steken in het gat van de speer. Hou nou toch op met dat geleuter.”
Niets geen ongelovige Thomas, maar een Thomas die weigert zich te laten afschepen met vrome praatjes. Geen opstanding zonder kruis! Daarmee is Thomas de eerste tegenstander van het docetisme! Hij weigert het heil te spiritualiseren, los te maken van het lijden in deze wereld. Oog in oog met de wreedheid van het kruis weigert Thomas te geloven in opstanding, tenzij het werkelijk opstanding des vleses is.
Soms komt een dergelijk onderwerp aan de orde in gesprekken met buitenlandse studerenden. Over het heil en of dat iets van doen heeft met het leven hier en nu. Het valt me op dat velen, christelijk en niet-christelijk, daar negatief over zijn. Ze zijn vaak nogal cynisch over de mogelijkheid tot verandering en gerechtigheid.
Johannes 20: 24 – 29 ‘Ongelovige’ Thomas
En Thomas,
een der twaalven,
genaamd Didymus,
was niet met hen,
toen Jezus daar kwam.
En de andere discipelen
dan zeiden tot hem:
Wij hebben de Here gezien!
Maar hij zeide tot hen:
Indien ik in zijn handen
niet zie het teken der nagels
en mijn vinger
niet steek in de plaats der nagels
en mijn hand
niet steek in zijn zijde,
zal ik geenszins geloven.
En na acht dagen
waren zijn discipelen
weer in het huis
en thomas met hen.
Jezus kwam,
terwijl de deuren gesloten waren,
en Hij stond in hun midden
en zeide: Vrede zij u!
Daarna zeide Hij tot Thomas:
Breng uw vinger hier
en zie mijn handen
en breng uw hand
en steek die in mijn zijde,
en wees niet ongelovig,
maar gelovig.
Thomas antwoordde
en zeide tot Hem:
Mijn here en mijn God!
Jezus zeide tot hem:
Omdat gij mij gezien hebt,
hebt gij geloofd?
Zalig zij,
die niet gezien hebben
en toch geloven.
Bijvoorbeeld Quang uit Vietnam. Hij komt uit een Boeddhistisch/Christelijke familie en was oorspronkelijk marxist. Bevlogen. Nu kijkt hij me meewarig aan als we praten over Thomas en opstanding. Hij ziet de wereld als een grote arena voor de wedstrijd van het leven. Hij studeert en werkt als een gek om iets te bereiken. In deze wedstrijd wil hij bij de eerste drie zijn. Dat er veel verliezers zijn, dat is nu eenmaal zo. Het is niet leuk, maar ook niet echt erg. Hij is eerlijk en zegt ronduit dat het dwaas en naïef is om te denken dat het anders zou kunnen. Het gaat in het leven om knokken en overleven, ook ten koste van anderen. Edward uit Ghana heeft, zo mogelijk, nog minder fiducie in de aardse mogelijkheden. Dat is ook te begrijpen gezien zijn ervaringen. Hij gelooft wel, als goed christen, in opstanding maar niet in opstanding des vleses. Hij lacht me openlijk uit en roept: kijk dan toch om je heen! Hoe kun je dan praten over humaniteit!
En voor ik het weet schaar ik me onder de realisten en Thomassen. En begrijp ik dat het heel erg moeilijk is om te geloven in opstanding. Op zulke momenten is de autoriteit van het kruis zo groot dat geloof in opstanding dwaas is, op z’n minst naïef. Het zijn allemaal vrome illusies in een wereld waarin de beul een eeuwige voorsprong heeft op de slachtoffers. Naieve en gevaarlijke dromen in een wereld van Auschwitz, the Killing Fields, Rwanda. Thomas stelt de juiste vragen: tenzij ik de vingers in de spijkergaten kan steken.
Schuldig
Na Thomas, de cynicus, komen we bij Petrus. Hij representeert de derde houding of reaktie op de ontgoocheling.
Petrus heeft altijd voorop gelopen, naast Jezus. Hij was de idealist, de gedrevene, die z’n leven wel wilde prijsgeven voor z’n vrienden, zei hij ooit. Hij ging voor Jezus door het vuur. Een mooi mens. Uitgerekend hij verraadt Jezus! Het is alsof de duivel ermee speelt. Juist hij is degene die afhaakt al voordat Jezus is omgebracht. Toen het erop aankwam, toen het spannend werd, toen het hem wat ging kosten, toen was hij weg. Verried hij Jezus. Niet een keer, maar drie keer. Volledige afgang.
Deze Rots keert terug naar z’n oude professie. Met de schuld op zijn schouders keert hij terug naar het oude leven. Gedesillusioneerd. Hij heeft Jezus verraden. Hij is mede schuldig aan de moord. Wat anders te doen dan terugkeren? Hij heeft geen recht van spreken meer. Hij heeft alle geloofwaardigheid verspeeld.
Dus “ik ga vissen”. En daar op zee wordt de tragiek van Petrus heel intens getekend. Het decor is de zee, waar de machten des doods heersen, bovendien in het duister van de nacht gehuld. Dat is het decor van de gemoedstoestand van Petrus. Hij leidt zo een ploeterend bestaan zonder enige opbrengst. Vechtend tegen zijn schuld. Levend vanuit het tekort, vanuit schuldgevoel.
Johannes 21: 1-14 Simon Petrus
Hierna openbaarde Jezus zich opnieuw aan de discipelen
bij de zee van Tibérias en hij openbaarde zich aldus.
Daar waren bijeen Simon Petrus, Thomas, genaamd Didymus,
Nathánaël van Kana in Galiléa, de zonen van Zebedéüs en
nog twee van zijn discipelen. Simon Petrus zeide tot hen:
Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan met u mede.
Zij vertrokken en gingen scheep, en in die nacht vingen zij niets.
Toen het reeds morgen werd, stond Jezus aan de oever;
de discipelen wisten echter niet, dat het Jezus was.
Jezus zeide tot hen: Kinderen, hebt gij ook enige toespijs?
Zij antwoordden Hem: Neen. Hij nu zeide tot hen:
Werpt uw net uit aan de rechterzijde van het schip
en gij zult vinden. Zij wierpen het (net) uit en konden
het niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.
De discipel dan, dien Jezus liefhad, zeide tot Petrus:
Het is de Here. Simon Petrus dan, toen hij hoorde,
dat het de Here was, sloeg zijn opperkleed om,
want hij was ongekleed, en wierp zich in de zee,
maar de andere discipelen kwamen met het schip,
want zij waren niet ver van het land, slechts ongeveer
tweehonderd el, en zij sleepten het net met de vissen.
Toen zij dan aan land gekomen waren, zagen zij een
kolenvuur liggen en vis daarop en brood. Jezus zeide
tot hen: Brengt van de vissen, die gij thans gevangen
hebt. Simon Petrus ging aan boord en sleepte het net
aan land, vol grote vissen, honderd drieënvijftig;
en hoewel er zovele waren, scheurde het net niet.
Jezus zeide tot hen: Komt en houdt maaltijd.
Niemand van de discipelen durfde Hem de vraag te stellen:
Wie zijt Gij? Want zij wisten dat het de Here was.
Jezus kwam en hij nam het brood en gaf het hun
en evenzo de vis.
Dit was reeds de derde maal, dat Jezus na zijn opwekking
uit de doden Zich aan zijn discipelen geopenbaard heeft.
Ook deze Petrus ligt me na aan het hart. Ik herken hem in mezelf en bij veel collega-predikanten en priesters. Misschien niet in die zin dat we Jezus openlijk ontkennen of verraden, maar wel dat we werken vanuit een schuldgevoel. Omdat we niet de hoge norm halen die we denken dat God en mensen om ons heen van ons verwachten. Dat we niet goed genoeg zijn, niet voldoende beschikbaar. Dat we, als het erop aankomt, niet moedig genoeg zijn om Jezus waarlijk te volgen. Dat door ons falen er weinig veranderd. Dat we mooie praatjes weten te verkondigen, maar het niet waar maken. Dat gevoel slaat lam, vreet energie en maakt depressief. Dat is dweilen met de kraan open. We werken dan heel hard om ons maar te bewijzen. En houden onszelf tegen beter weten in ontzettend voor de gek. We zijn dan vissers van mensen zonder dat we iets vangen.
Overigens is dit niet alleen zo bij de kleine Petrusjes. Veel mensen vechten tegen een schuldgevoel, tegen het gevoel er niet te mogen zijn voor God en mensen. Dat resulteert dan vaak in een geweldige dadendrang en behoefte tot presteren. Om via de omweg van de prestatie (de eerste, de beste, de rijkste, de sterkste, de mooiste) een plaats af te dwingen. Om dan later te ontdekken dat dit “er mogen zijn” niet valt af te dwingen. Dat het goede leven niet verdiend kan worden.
Hoe kunnen we het net over de andere boeg gooien? Niet vissen vanuit het tekort van onze schuld, maar vanuit de overvloed van het tegoed? Leven vanuit de overvloed, vanuit “brood en vis” in plaats van te zwoegen op de woeste baren van angst en duisternis?
Apostel, Getuige en Herder
Johannes schildert een drieluik in de personen van Maria, Thomas en Petrus. Drie reakties op de desillusie en ontgoocheling. Het zijn drie houdingen in geloof en leven. Soms tegelijk, maar het kunnen ook fasen zijn in ons leven.
Johannes schildert niet slechts de gemoedstoestand van deze drie zonder een verder vervolg maar schildert nog even door. Hij neemt deze ervaringen serieus, maar daarmee is de kous niet af. Het zijn ook drie ikonen van omkeer en verandering.
Maria, de ontroostbare, die steeds maar dezelfde woorden blijft herhalen, die leeft in een waas van tranen, die het graf niet als leeg en de tuinman niet als Jezus (h)erkent, wordt als het ware door Jezus zelf wakker geschud. Eerst vraagt hij, zoals de engelen deden, “waarom huil je?” Maar wanneer ze hem voor tuinman houdt en dezelfde pijn uitspreekt dan schreeuwt Jezus haar toe, bijna wanhopig: Maria! zie je niet dat ik het ben? Word wakker! Ze wordt met haar naam aangesproken.
En Thomas, de cynicus, wordt keihard aangepakt. Met cynische scherpte wordt hem de mond gesnoerd. Nou dan, jij die zegt dat dit vrome praatjes zijn. Jij die zulke kritische vragen weet te stellen. Jij die zo solidair bent met mijn lijden. Steek je vingers dan in mijn bebloede spijkergaten en je hand helemaal in het gat van mijn zij. Toe dan…!
En Petrus, de schuldige, die het verleden probeert goed te maken en tegelijk probeert te vergeten, zwoegt op de woeste baren om daar alsmaar achter het net te vissen. Hij wordt tegemoet getreden. Hij wordt uitgenodigd om een vervuld leven te leiden door het over een andere boeg te gooien. De vangst is overvloedig. En aan de wal krijgt hij dan de maaltijd aangeboden. Zomaar, voor niks. Dat is leven vanuit het tegoed, vanuit “brood en vis”. Wel wordt hem, nota bene tot drie keer toe, gevraagd of hij Jezus waarlijk liefheeft. Nieuw leven is niet zomaar een nieuw begin uit het niets, maar het is verwerkt verleden. Petrus leeft met de herinnering van drie keer verraad. Maar hij hoeft nu niet meer Petrus te zijn, rots van een vent.
Wat mij raakt en inspireert is dat de drie houdingen als reaktie op de ontgoocheling volledig serieus worden genomen. Maria, Thomas en Petrus representeren legitieme en volstrekt begrijpelijke houdingen. Ontroostbaarheid, cynisme en schuld-gevoel worden niet gebagatelliseerd. Ze worden door Johannes serieus genomen en hebben bestaan vanaf het allereerste begin van de christelijke gemeente. Uit deze houdingen groeien zelfs de pijlers van de kerk. Immers, Maria wordt nota bene de eerste apostel van de goede boodschap. Ze krijgt de opdracht om het te vertellen aan de broeders! Thomas wordt de grote getuige, die Jezus belijdt als “mijn Heer en mijn God!”. En Petrus, vol met schuldgevoel, wordt herder. Geen woord over schuld! De verrader wordt ingehuurd om te zorgen voor anderen….
De ontroostbare wordt Apostel. De cynicus wordt Getuige. De schuldige wordt Herder.
[i] Geschreven naar aanleiding van een serie Bijbelstudies met internationale studenten rond Pasen 1995. Gepubliceerd in het Paasnummer van Hervormd Nederland (HN) 1996. De Bijbelteksten komen uit de NBG vertaling van 1951.