Preek voor de Nijkleaster-dag 2013
27 oktober 2013
‘Hij sloeg zich op de borst’
(Lucas 18: 9-14)
Beste mensen,
1.
Tijdens een ‘gewone’ Nijkleaster-viering zijn we na de lezing een poos stil. Om na te denken, om te mediteren, te bidden, stil te zijn voor God. Vandaag is de context anders en wil ik graag preken naar aanleiding van de evangelie-tekst die voor vandaag op het oecumenische leesrooster staat.
Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. Ik ben bang dat we ons liever met geen van de twee willen identificeren. Wie van ons wil immers zijn als deze Farizeeër, die zelfingenomen opschepper (in het Fries: ‘in pogger’). Maar evenmin willen we onszelf vergelijken met de tollenaar, een collaborerende belastingambtenaar. Dat is jammer want het is belangrijk om zelf een plaats te vinden in een (bijbel)verhaal. Dan stappen we als het ware het verhaal binnen, en worden we deelnemer. Want het gaat er bij de Bijbel niet zozeer om dat we de tekst lezen en begrijpen. Ja dat ook, maar het gaat er nog meer om dat wij onszelf leren begrijpen, dat we begrepen worden. Het gaat er dus niet alleen om dat wij de Bijbel lezen, maar dat de Bijbel óns leest.
Bij deze gelijkenis lijkt dat lastig omdat we niet zo snel in de schoenen gaan staan van de Farizeeër of de tollenaar. Toch wil ik proberen in het verhaal te gaan staan, zowel persoonlijk als in het perspectief van Nijkleaster. Ik hoop dat u daardoor ook een ingang krijgt om het verhaal binnen te gaan.
2.
Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden:
11 De Farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12 Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.”
Een Farizeeër was een goed gelovige Jood, terwijl een tollenaar met de rug werd aangekeken. Maar intuïtief weten we dat dit dankgebed van de Farizeeër niet in orde is. Want het is een lofzang op het eigen ik. Als je gaat tellen dan blijkt ook dat het woord ‘ik’ inderdaad het meest voorkomende woord is in zijn gebed. Hij staat rechtop, is tevreden met zichzelf en minacht de tollenaar. Zelfverzekerd slaat hij zich biddend op de borst. Kijk mij eens! Intuïtief willen we afstand nemen van deze ‘pogger’, deze opschepper. Of niet dan?… Maar misschien is het niet verstanding om té snel afstand te nemen van deze ‘geslaagde’ mens. Want wie weet, maken we het ons dan net te gemakkelijk. Hoezeer we ook weerzin ervaren tegen deze bidder, toch voel ik ook dat hij model staat voor wat wij willen zijn, of voor hoe wij gevormd worden door onze samenleving.
Ons hele leven moeten we knokken om iemand te worden. We moeten leren en presteren, anders zijn dan anderen, iemand worden. We zijn iemand wanneer we ons onderscheiden van anderen, wanneer we iets hebben gepresteerd. Dat roept respect op. Kijk maar naar onszelf, naar onze jongeren, naar de tv. Alle quizzen gaan over ‘the best of …’. Het gaat om de eerste, de beste, de mooiste, de slimste, de sterkste, de rijkste. Sport is populair, want het gaat om winnen. Om mar yn Fryslân te bliuwen: Sven Kramer en Epke Zondeland binne ús helden… En … Doutzen Kroes fansels!
Hoe bescheiden deze mensen ook mogen zijn, het signaal dat uitgaat is: we moeten ons onderscheiden, winnaars worden. Het goed doen in ons leven. En ons leven er volledig aan wijden, zoals de sporters doen. Dán mogen we bestaan, dán kunnen we tevreden zijn. Dán zijn we iemand. We zullen het misschien niet van de daken schreeuwen, of in ons dankgebed poneren, maar dit lijkt het basisprincipe, de ‘godsdienst’ onder de oppervlakte van onze hele samenleving. En de media en social media, die schreeuwen het wel van de daken.
3.
Ook in religieus of gelovig opzicht is dit belangrijk. Hoe en wanneer mogen we rechtop staan voor God? Wanneer we het goed doen, onze plichten (goede werken) vervullen? Eerlijk gezegd herken ik dit als een van de basisakkoorden in mijn eigen leven. Van jongs af aan heb ik gemeend me te moeten onderscheiden, te moeten presteren, hard ervoor te gaan. Te knokken om iemand te zijn. Met woorden als genade en dankbaarheid had ik niet veel, die vermeed ik liever. Dat ging behoorlijk goed, tot ik als predikant voor buitenlandse studenten (1990-1997) het onmogelijk nog goed kon doen. Het werk was té divers en té ingewikkeld om te presteren op het nivo dat ik gewend was. Voor mij voelde het als falen, voor mijzelf, voor mijn omgeving, voor God. Ik voelde me plotseling een ‘loser’. Ineens had ik niets meer te bieden. Ik stond met lege handen, raakte in een crisis.
Maar dat is natuurlijk niet een ervaring van mij alleen! In onze maatschappij, gericht op winnaars en uitblinkers, zijn de meesten van ons dat niet! Het stikt van de ‘losers’. Een enkele ‘winnaar’ blinkt uit en kan zich op de borst slaan, alle anderen moeten zich tevreden stellen met een ‘mindere’ positie. Vroeger of later ontdekken we dat we geen kampioen (meer) zijn. Of we worden ouder en merken dat we er niet meer toe doen en anderen tot last worden. Onze eigenwaarde zakt evenredig. Want wat stelt het leven (nog) voor? Daar sta je dan met je winnaarmentaliteit. En met je gevoel van schaamte, schuld en tekort. Dan sta je met lege handen voor God en weet je niet meer hoe het verder moet…
Terug naar de Farizeeër. In plaats van al te snel afstand te nemen: zou je eigenlijk niet zo tevreden willen zijn? Dat je kunt zeggen dat je beter bent dan de anderen. Dat je al je maatschappelijke en religieuze plichten goed vervult. Dat je blij bent met jezelf en dat God trots op je kan zijn?? Dat je rechtop kunt staan om God te danken over je bestaan?
4.
Eerlijk gezegd zit die Farizeeër mij dichter op de huid dan mij lief is. Op mijn eigen geestelijke weg ligt altijd die drang om zelf te presteren en mezelf te manifesteren op de loer, ook al weet ik heel goed dat ik mijn bestaan daarop niet kan bouwen. Want dan wordt je geestelijk weggevaagd wanneer het leven tegenzit, wanneer je geen winnaar meer kunt zijn. Door mijn crisis moest ik leren inzien dat mijn bestaan niet afhankelijk is van mijn eigen goede werken, van mijn eigen topsport, van mijn eigendunk en borstklopperij. Ik moest de woorden genade en dankbaarheid leren uitspreken en letter voor letter leren spellen. Ik mocht mijn handen openen en ontvankelijkheid leren, leren te ontvangen. Die crisis bleek een moment van genade.
Maar, hoe goed ik dat ook weet, door Nijkleaster kan deze drang zo weer opgeroepen worden, bij mijzelf en bij ons allemaal. Die valkuil ligt op de loer en ik zal uitleggen waarom. We zijn pas een jaar echt onderweg. Velen van u weten misschien de euforie nog van vorig jaar. Een overweldigende opening. Maar ook de ontwikkelingen daarna bleken heel bemoedigend. Goede participatie, prachtige kleaster-ochtenden en kleaster-kuiers. Intensieve ontmoetingen en gesprekken. Kleaster-zaterdagen en Nijkleaster Pinkster Paad. Veel individuele aanvragen voor programma’s op maat. En ook veel publiciteit. Kijk nu maar weer eens naar het jaarverslag van de landelijke PKN. Het ligt in de hal. We staan er prominent in met een fotoverslag van onze opening van vorig jaar, met als doorlopend thema ‘Pionieren is modderen’ Hier soms letterlijk!
Maar de andere kant is dat er veel verwachtingen op ons geprojecteerd worden. Hoe gaat het? Wat is de volgende stap? Wanneer en waar komt het kloosterpand? Wanneer wordt de kerk verbouwd? Ligt hier de toekomst van de kerk? En hoe zit het met de jeugd? Geweldig dat er hier in het noorden, yn Fryslân, een pioniersplek is gekomen. We zijn natuurlijk geweldig blij mee alle reacties en verwachtingen, maar het triggered ons ook. Want we moeten nu wél presteren. We moeten het voor elkaar krijgen. We kunnen de mensen en de landelijke kerk niet teleurstellen. We moeten het benodigde geld zien binnen te halen. We moeten aan de verwachtingen voldoen. We willen … We zullen… We moeten … En voor we het weten werken we ons een slag in het rond en gaan we denken dat wij iets kunnen. En … als het lukt, wie weet, slaan we ons ook nog eens op de borst. Die valkuil ligt op ons pelgrimspad.
5.
Nee, dan die tollenaar:
De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.”
En warempel, die slaat zichzelf ook op de borst, nu letterlijk. Niet uit zelfvertrouwen en kracht, maar uit nederigheid, uit schaamte voor zijn leven wellicht. Hij durft niet nabij te komen en slaat zijn ogen niet op naar de hemel. Beschaamd bidt hij: ‘God, wees mij zondaar genadig.’ Als we deze gebedshouding, deze attitude beschouwen, dan probeer ik jullie niet op een ouderwetse manier ‘klein te krijgen’ of zonde aan te praten. Zo van: ‘Zijn wij niet allen als die tollenaar? . Nee, verre van dat! Maar het gaat om de houding van ontvankelijkheid naar God toe, naar het leven toe. Open naar de toekomst, een gebed om te mogen veranderen, te groeien. Het gaat om een houding van open handen, zodat je kunt ontvangen. ‘Wees mij genadig’ impliceert een gevoel van tekort én van verlangen naar anders, naar nieuw. Van het bewustzijn dat we ons bestaan niet kunnen verdienen, of bewijzen. Dat wij het niet kunnen, maar vooral niet hoeven te bewijzen. Dat we zomaar, gratis en om niet, voor God mogen bestaan. Dat we geliefd en gewenst zijn voordat we ook maar iets doen of zeggen. Dat we mogen leven uit het licht dat ons geschonken wordt. Of om het iets meer met de christelijke traditie te zeggen, dat we mogen leven uit Gods goedheid: ‘Gods goedens is de ein fan wei.’ Onvoorwaardelijk. Daar kunnen we niet goed of slecht genoeg voor presteren.
Blijkbaar is die houding voldoende om recht voor God te staan. Jezus zegt in deze gelijkenis:
14 Ik zeg jullie, hij (de tollenaar) ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet.
6.
We willen met Nijkleaster niet voortdurend presteren en ons moeten bewijzen. Ja, we willen best en graag hard werken. En we willen natuurlijk graag dat we verder ons kunnen ontwikkelen. En we hebben duizend plannen. En we hebben veel geld nodig. Maar alleen vanuit het juiste perspectief. Plannen, geld en aantallen hebben geen enkele betekenis, tenzij we het mogen ontvangen uit het tegoed van God en mensen.
Want we willen graag een plaats creëren om stil te zijn, om de handen te openen, om te kunnen ontvangen. We willen geen plek zijn van aantallen, targets en deadlines, hoe belangrijk dat ook moge zijn. We willen geen winnaarmentaliteit uitstralen waar het uiteindelijk draait om ik, ik, ik… Want er valt niet goed te leven en te verkeren met winnaars. Je kunt dan alleen in de schaduw staan. Hier mag je zijn zoals je bent: ‘Nim my nim my sa’t ik bin’. En je mag je handen openen om te groeien naar wie je wilt zijn: ‘Wiis my hoe’t ik wêze sil’. Hier gelden andere criteria. In plaats van plaats in te nemen en groot te zijn, willen we ruimte maken. Ruimte voor stilte, bezinning en verbinding. Ruimte voor gastvrijheid. Ruimte voor elkaars verhalen. Ruimte voor onze pijn en tekort. Ruimte voor ons geluk en onze vreugde. Ruimte voor mensen van diverse tradities en richtingen. Ruimte om elkaar de maat niet te nemen. We hebben geen oordeel over een ander. We ontvangen elkaar en ieder voor zich ‘werkt’ aan haar eigen leven, zijn eigen geloof. We maken ruimte voor God om zijn, om haar werk aan ons te doen.
7.
De tollenaar ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, staat in onze tekst van vandaag. In de Fryske Bibel: Hy gong nei hûs yn frede mei God’.
Hij gaat naar huis. We maken nu ook aanstalten om uit het verhaal te stappen. Hoe stap jij het verhaal uit? Constateerden we aan het begin: lastig om dit verhaal binnen te stappen. Nu moeten we er weer uit, uit deze gelijkenis die begon met de woorden: ‘Twee mensen kwamen naar de tempel om te bidden.’ En niet alleen het verhaal uit, maar straks ook uit deze tempel, uit deze kerk van Jorwert. Straks naar huis. Ons eigen leven weer tegemoet. Ga je in vrede…?
We hopen dat jullie, dat bezoekers van Nijkleaster, nu en in de toekomst, ook ‘als nieuw’ naar huis gaan. Ook al is het maar een beetje, een stapje onderweg. Op weg, zoals de tollenaar: geheeld, herdacht, herboren. Zoals Eppie Dam dicht in het gedicht dat hier nu een jaar aan de muur hangt en dat ons zo dierbaar is geworden:
Ik voel me als herdacht, herboren –
het eelt, de ziel opnieuw doorbloed;
ik ga, weer mens als ooit tevoren,
de wereld anders tegemoet.
Amen.