Over het Kerkelijk Jaar: het grootste en langdurigste kunstwerk dat de westerse cultuur heeft voortgebracht. In dagblad TROUW van zaterdag 31 jan. 2015 schrijft essayist Willem Jan Otten een beschouwing over vijf ‘onvergeeflijke films’, die hij zal bespreken in de weken naar Pasen. Het gaat me hier niet om zozeer om de films maar eerder om het begin van zijn eerste beschouwing: ‘over het grootste en langdurigste kunstwerk dat de westerse cultuur heeft voorgebracht, namelijk het kerkelijk Jaar.
Het grootste, meest uitgebreide en sowieso langdurigste kunstwerk dat de westerse cultuur heeft voortgebracht is het Kerkelijk Jaar. Het is een oneindig gedicht waarvan per mis of dienst een strofe wordt voorgelezen. Of: één drama dat in afleveringen voltrokken wordt – de oervorm van de televisieserie. Met dien verstande dat de afleveringen niet alleen wekelijks, maar ook dagelijks bijgewoond kunnen worden, met op zondag een soort extra opgetuigde aflevering, ‘Hoogmis’ genaamd.
De meeste kerkgangers doen tegenwoordig alleen zondagen. In mijn (Amsterdamse) kerk is er een verrassend grote harde kern van wekelijkse deelnemers. Mensen die zich ‘nog net katholiek’ weten, nemen veelal twee keer per jaar deel: Kerstmis en Pasen, en vragen zich dan soms af waarom ze de tussenliggende afleveringen gemist hebben, maar zijn tegen de zondag daarop deze spijt weer vergeten, en missen dus de stimulerende, voorjaarsachtige Missen van Beloken Pasen, als de Emmaüs-afleveringen voltrokken worden.
Dit in tegenstelling tot kloosterlingen – die doen maar liefst zeven afleveringen per dag, in de vorm van kortere en langere gebedsdiensten, alle 365 dagen van het jaar, in een goeddeels gezongen versie.
Een vriend van mij is meer dan vijftig jaar monnik. Hij is welbeschouwd fulltime deelnemer aan en medevertolker van het Kerkelijk Jaar. Tussen de vespers, lauden en metten door leest en bestudeert hij Nederlandse poëzie. Mij vraagt hij soms wat poëzie is, wat mij verwondert: in mijn ogen kent hij het antwoord beter dan ik: hij voltrekt dagelijks mede het grote gedicht van de tijd! “Een gedicht is een kleine religie”, schrijft onze geliefde Les Murray, “een religie een groot gedicht.”
De afleveringen van het kerkelijk jaar stevenen altijd af op de dood van de hoofdpersoon, die het (spoiler alert) overigens niet gedaan heeft. De dag na deze laatste aflevering (‘Goede Vrijdag’) is het Pasen, ook een Mis, ongetwijfeld de geheimzinnigste – die de eigenlijke afloop vertelt (‘titelheld niet dood, maar verrezen’), en die tegelijkertijd de Eerste Aflevering van het volgende seizoen is.
Dit jaar valt Pasen vroeg, in de eerste week van april, en dat houdt in dat de veertig dagen voorafgaande aan de dood van God op woensdag 18 februari beginnen.
De christelijke religie heeft een ongemakkelijk uitgangspunt: ze stelt om te beginnen dat haar God is vermoord. Niet iedereen die momenteel in de hitte van het jihad-debat roept dat alle religie per definitie tot geweld leidt, realiseert zich dat de christelijke religie draait om de executie van haar volstrekt ongewapende God: een man beschuldigd van blasfemie. Hem is verweten dat hij zei dat hij de Zoon van God was en dus moest hij dood. Hij roept al stervende niet op tot oorlog, niet om wraak op zijn kwetsers, maar vraagt integendeel om vergeving van zijn lynchers.
De dag waarop de vasten begint heet Aswoensdag – het begin van de vastentijd, een ‘tijd binnen de tijd’.
Wat een vreemd kunstwerk is het kerkelijk jaar!
Het vraagt van zijn deelnemers en vertolkers dat zij zes weken lang iets niet doen waar zij zin in hebben. De bereidheid van gelovigen om hier op enigerlei wijze vorm aan te geven (een andere vriend, een hongerig lezer, houdt jaarlijks een leesvasten), bewijst dat het kunstwerk van het kerkelijk jaar een voltrekking is. Toeschouwer wordt deelnemer wordt medevertolker. Vasten is een vorm van inleving – meegeleefd wordt de ontzegging, of: de ontlediging van de te sterven en verrijzen hoofdpersoon.
De achterliggende gedachte van vasten is om te beginnen lichamelijk – mensen weten van oudsher dat een tijdje geen voedsel tot je nemen een zuiverende werking heeft; op deze oude wijsheid is de ontslakkingsijver van de laatste jaren gestoeld. Maar de vastentijd is niet alleen diëtistisch bedoeld, en zelfs niet ecologisch, al is dat geen onbelangrijk bijmotief.
In de evangeliën wordt verteld dat Jezus vastend de woestijn in ging meteen na zijn doop in de Jordaan, dat wil zeggen: meteen nadat hij zijn rol van Redder op zich genomen had. Niet dat hij zich een uitverkorene achtte is van belang, maar juist: dat hij zichzelf wilde zuiveren van de aanmatigingen die met uitverkoren zijn gepaard gaan. Want dat is wat er tijdens zijn veertigdagentijd gebeurt: hij wordt al hongerend besprongen door alle verleidingen die een mens maar kan hebben als hij denkt dat hij God is, of zijn zoon. Almachtsfantasieën, roemzucht, materiële bijbedoelingen, onsterfelijkheidsgedachten – één voor één worden, in drie gesprekken met Satan, de oneigenlijke motieven gedemonteerd.
Wat overblijft, na dit rigoureuze zelfonderzoek, dit tegen verlangen en begeerte in denken, is een mens die niet een leer verkondigt, laat staan vijanden verdelgt, maar, zonder enig machtswoord, liefde praktizeert, tot de dood er op volgt. Dit praktizeren noemt hij: Gods wil doen.
Het is een personage waar we na twee millennia nog niet gewend aan zijn geraakt, al doen we nog zo ons best hem te vergeten. Wat hij mensen te bieden heeft was geen doctrine, geen ideologie, geen resultaat van wetenschappelijk onderzoek, maar: zijn leven, zijn praktijk, enkele mondeling overgeleverde parabels, zijn voorbeeld. Hij kon dan ook, zonder een spoortje aanmatiging, zeggen: ik ben de weg.
Door aan vasten te doen zetten mensen stapjes op deze weg, die door het kerkelijk jaar in symbolische vorm wordt afgelegd. Het is de weg van kenosis, ontlediging. Het kan elk jaar wéér (het christelijk geloof voorziet in de voortdurende mislukking van haar beoefenaars), het kan elke dag, het kan op tal van manieren, het kan met poëzie. Met dat laatste bedoel ik niet alleen: met psalmen of anderszins religieus gebonden, tot gebed wekkende literatuur, maar met de expositie in het Stedelijk van Marlene Dumas (die als u dit leest juist voorbij is), met het lezen van ‘Binnenkort in dit theater’ van de dichter Ester Naomi Perquin, of met het zien van de film ‘Poetry’ van de Koreaan Lee Chang-dong.
Geef een reactie